SN 08.2A.28H-3

Jacobus de Nooij en Anna Snoek 08.2A.28H - pagina 3

1963 - 40 jaar getrouwd - teksten uit het jubileumboekje

 

Ko  en An de Nooy

Het beste, dat wij in ons midden heb­ben, is ongetwijfeld ons 40-jarig bruids­paar KO en AN de NOOY-SNOEK. Ons beste bruids­paar staat bij de niet meer zo jonge feestgangers bekend als Ko en An. De jongeren spreken van oom Ko en tante An, van meneer Ko en mevrouw de Nooy, van broeder en zuster de Nooy en mijnheer en mevrouw de Nooy.   (Uit de oorlog dateren nog: adjudant, Ome Ko en Noorddijk voor de bruigom).

Acht van ons spreken van vader en moeder en tenslotte zijn er elf, die opa en oma zeggen, of althans dit zullen doen.

Wij allen, broers en zusters van het bruidspaar, vrienden, buren, predikant, medewerkers,   kinderen   en   kleinkinderen,   neven   en   nichten,   wij   allen hebben  in ons leven voor het bruidspaar een plaats ingeruimd.  Hoewel. afhankelijk van de relatie, veelal in een verschillend vlak gelegen, is deze plaats bij ieder van ons een zeer ruime.

Als   broer,   vriend,   medewerker,   vader,   oom   of   grootvader   speelt   de bruidegom in onze levens een belang­rijke rol en hetzelf­de geldt voor de bruid als zuster, vriendin, moeder, tante of grootmoe­der. Deze rollen worden gekenmerkt door oprechtheid, hulpvaardigheid, daadkracht, leiding, genegenheid, trouw. Geen van ons, die niet met dankbaar­heid de voorbeel­den weet aan te halen.

Tot dankbaarheid stemt het bovenal, dat 40 jaren lang reeds Ko en An verenigd mochten zijn en dat zij elkaars liefde en trouw in hun leven hebben doen doorwerken. Dat zij, in afhankelijkheid van God, tesamen hebben mogen leven in vreugde en verdriet, hebben mogen liefhebben, opvoeden, werken, de vijand weerstaan, organiseren, produceren, bovenal hebben mogen dienen.

Ons aller dankbaarheid zij gericht tot God, die hun zoveel gegeven heeft en die ons in hen ook nu nog veel schenkt. Wij bidden de Heer om Zijn Zegen voor het bruidspaar. Hij  moge Ko en  An  de Nooy voor elkaar en  voor  ons  allen  sparen.

R. D. (Roel Dijksterhuis, echtgenoot  van dochter Rie; RS)

De band EDE - GRONINGEN

Vanouds bestond er -  wie zou  dat durven ontkennen?  - een  sterke band tussen het heidedorp Ede en het rivierstadje Gorinchem. Deze band kwam voornamelijk tot uitdrukking door huwelijksverbintenissen, die wederzijds werden aangegaan. En met succes!

Veertig jaren reeds bloeit het huwelijk tussen Gorcumse schone Anna N. G. Snoek en de Edese schilderszoon Jacobus de Nooy. De bruid, gewend aan stromend rivierwater met veel vis, paste zich won­derlijk snel aan op de droge heidegrond. Ter tegemoetkoming was overi­gens in haar achterhof een fraaie, halvemaanvormige vijver aangebracht, die met vissen (piscus Riecos) was bevolkt.

Niet ontkend kan worden, dat de genoemde band tussen Ede en Gorin­chem naderhand is gaan verzwakken. Wel werden en worden nog familie­relaties onderhouden, voortvloeiende uit het veertig jaren geleden gesloten huwelijk. Over en weer logeerden kinderen bij tantes en ook tantes bij de ouders van die kinderen. Zelfs is er al sprake geweest van een kleinzoon, die profiteerde van de gastvrijheid van een tweetal bereisde Gorcumse oud-tantes.

Maar toch....... huwelijken werden er niet meer aangegaan.

De dochters van Anna en Jacobus hadden geen belangstelling meer voor het oude Gorinchem, bij de samenvloeiing van Maas en Waal en deszelfs jongelingschap.  Zij  zetten  een  PUNT  achter al   dat  PAARDEWATER. Zaten  zij,  in  weerwil  van  de besproken  vissenvijver,  te  zeer geworteld in de stugge, droge plaggengrond van hun geboortedorp? Raakten zij, ondanks hun moeders rivierenbloed, te zeer verkeuterd op de onvruchtbare heide? Neen! Zij richtten de blik noordwaarts,  naar waar de kleiaardappel  groeit,  de kustvaart druk  beoefend  wordt en  waar  de veeteelt bloeit.

Naar Groningen, dat pronkjuweel der steden werd der dochteren interesse verlegd. Drie brave borsten werden er door hen uit de klei getrokken en ter bruiloft meegevoerd naar het lieve Ede.

Ondanks hun agrarisch accent, staken zij evenwel de koppen niet in het zand, doch vertrokken weer naar elders. Tussen Ede en Groningen werd hiermee echter een band gelegd, die, door drie huwelijken verknoopt,  in hechtheid en verrafelde bandage met het oude Gorinchem ver overtreft.

En hoe zal het hiermede verder gaan? Zal de band met Gorinchem nog eens door een echtverbintenis worden opgelapt? Zal die met Groningen, hoe hecht ook, op den duur verzwakken? Of zal deze ooit nog worden verstevigd?

Of zullen andere, nieuwe verbanden worden gelegd met verre of nabije steden of dorpen, gelegen in de klei, op de hei, of wel in een droog­makerij?

Het antwoord is aan JOHAN!

Deze zoon, deze ferme Nederlander, die in donkere oorlogstijd het levenslicht aanschouwde, houdt de spanning er voorlopig in. Bij  het gouden  huwelijksfeest  van  Jacobus en  Anna N. G.  weten  wij wellicht meer!                                                        R. D.   

(ws Roel Dijksterhuis, echtgenoot  van dochter Rie; RS)

Mensen zoals wij

Het woord is aan: De vriendin

Nu hier dan de vriendin het woord krijgt, kan dit geen scherts of luim zijn. De vriendschap tussen het bruidspaar en mij  is niet oppervlakkig, maar echt en hecht.

De uitspraak van de bruidegom was indertijd:  We hebben  vrienden  en vrienden, maar jij behoort altijd nog tot de eerste. Dit hebben wij ook altijd ondervonden. We weten, dat dit ook in de toekomst zo blijven zal.

Ko en An, langs deze weg onze dank voor alle vriendschap, medeleven en hartelijkheid van jullie ondervonden.

Alle vrienden en vriendinnen zullen hier zeker mee instemmen.

M. Hartog-Feenstra.

 

De broer van de bruid

Om iets van de jeugd van de bruid te verhalen, zal 't jongste broertje zich maar tot één ding bepalen.

't Was, dat ze altijd met jongens speelde,

En 't leek wel of haar dat nooit verveelde!

Rovertje spelen, kikkers vangen,

Dat was het spel van bruidjes verlangen,

totdat ze, aan de jeugd wat ontgroeid,

met alleen maar één jongen zich nog heeft bemoeid;

Dat was........ maar daarin had ik geen erg

tijdens een fietstocht naar de Roestelberg !

Ik dacht toen nog: dat geeft toch geen pas,

Omdat Ko via Marie al familie was.

Ze hebben het er samen toch op gewaagd,

zonder 't de jongste broer te hebben gevraagd.

J. Snoek, Haarlem. (Jan Snoek, geb 1902; RS)

De nicht

Pakweg 30 jaar geleden, bracht het bruidspaar een bezoek aan Huize Wilms. De reden van het bezoek zal wel geweest zijn: „Het wereldkundig maken van de vindingrijkheid van de Macostan, die gestalte gekregen had in een leerverf, die zijn weerga in den lande niet had!" Door deze vinding zou het geld de Macostan binnen stromen zoals de verf uit de walsen stroomt. De monsters, wit, rood en bruin, gingen van hand tot hand, van neus tot neus.

Pa Wilms snuffelde eraan, zoals hij alleen kon snuffelen! En de bewondering werd vast niet onder stoelen of banken gestoken! ………….  of wel?

Het  samenzijn  werd  voortgezet,  de  wereldpolitiek,  de Gezangen  in  de Kerk, de familie, alles passeerde de revue, de tijd vloog om, het afscheid kwam.

„Zeg Bets", riep de bruidegom, „Waar zijn de monsters?" Zoeken hier, zoeken daar, maar de monsters waren zoek en bleven zoek. Leiden of liever de Macostan was in last. De geldstroom?

Ach lieve, 't werd al stopverf! .......  't was een ramp! Pa Wilms stond resoluut op. Hier moest hij paniek voorkomen. Hij ging ook zoeken, draaide zich al zoekend om en om, zodat zoontje lief hem onder de jas kon kijken. Met de schreeuw „Pa, houdt maar op met Uw gezoek, het monster hangt aan je broek", kwam de ontspanning. De derriére werd danig onderzocht en zowaar de monsters kwamen te voorschijn. De uit­vinding, ach, ze bleef plakken, dat was gemeen! De teleurstelling was groot, héél groot! Er kwam een ban in het gezelschap, maar gelukkig de bruid verbrak die. Weet U wat ze zei? „Kom Ko, we gaan naar huis, we blijven niet langer plakken !!!".........                                                                                              G. W.

(Bets de Nooij (geb 1884), zus van Ko, trouwde met Hendrik Wilms; een van hun kinderen heet Geesje, geb 1916; RS)

*****************************

 

De medewerker

Medewerker  is  een  mooi  woord  en  tegenwoordig   met   de   personeelsschaarste nog al  in de mode, maar in feite ben je ondergeschikt en om in die positie iets over je baas te zeggen is al gevaarlijk, maar over je baas te schrijven is gewoon hachelijk.

Ben je te kritisch dan loop je gevaar er uit geschopt te worden en ben je te vriendelijk, dan ben je een strooplikker.

Ik zal echter proberen objectief te zijn „er kome van wat kome".

De heer Jacobus de Nooy wordt in de wandeling mijnheer Ko genoemd.

Zakt de stemming dan wordt dit Baas Ko en vervolgens Kobus (dit laatste echter alleen fluisterend). Is hij goed gemutst dan komt dat wel tot uitdrukking in een of andere „sappige" mop, gewoonlijk tijdens de koffie.   (De dames blozen al  niet meer). Je kunt dan veel van hem gedaan krijgen en lieden die dat weten (zoals ik) weten daar dankbaar gebruik van te maken. Staat de pet scheef dan moet je hem niet voor de voeten lopen. Gelukkig komt dit laatste niet zo veel voor.

Het is geen mens om achter een bureau te zitten. Dat houdt hij nooit lang uit. Dat bureau van hem is meestal een warwinkel van paperassen waarin hij alleen de weg weet (of niet). Als er dan ook een brief zoek is, kijken we eerst maar eens op dat bureau.

Het meest is hij in z'n element als hij wat kan knutselen in de fabriek. Als er gereedschap zoek is, is Leiden in last, hoewel boze tongen beweren, dat hij het dikwijls zelf zoek maakt.

Meermalen hebben we ook de heer Jacobus de Nooy, gewapend met een bezem, de stoep zien aanvegen, hetgeen dan de opmerking uitlokte: „Nou, nou, een dure reinigingsdienst".

Uit het bovenstaande blijkt wel, dat hij niet bang is z'n handen vuil te maken en zou dat niet mede de oorzaak van z'n succes als verffabrikant zijn? Hiermede wil niet gezegd zijn, dat dat vuil iets met de verf te maken heeft.

Laat daarover geen misverstand bestaan.

Ondanks dit succes is hij eenvoudig gebleven. Hij is een vaderlijk man en ik en vele anderen hebben dikwijls een goed gesprek met hem gehad. Ook dit moet even gezegd worden. Dat hij gevoel voor humor heeft en zich niet op z'n directeurschap laat voorstaan moge nog uit het volgende blijken.

Een chauffeur van de A.K.U., de doorgang versperrend met z'n wagen, werd door J. de N. gevraagd deze vrij te maken, waarop de man hem amicaal op de schouder kloppend, toevoegde: „Je kunt nou wel doen of je de directeur bent, maar dan heb je 't mis". Waarop de heer J. de N. glimlachend verdween.

De jachtlaarzen zullen nog wel even in de kast moeten blijven, want op­zichteren bij de nieuwbouw is nog niet aan de orde. Wat zou hij graag beginnen!!

Met mevrouw de Nooy heb ik (uiteraard) weinig contact. Ik zie en spreek haar af en toe als een vriendelijk glimlachende dame, maar dat zal ze ook wel niet altijd zijn. Daar kan ik niet zo over oordelen. Ik zal wel wijzer wezen trouwens, want dat is nog gevaarlijker dan over de baas schrijven. Tenslotte is zij nog een stapje hoger, laten we eerlijk zijn. In oude papieren en receptenboeken heb ik gezien, dat er in 1923 nog niet volgens de moderne bedrijfsadministratie gecalculeerd werd. Haar huishoudgeld zal er wel naar geweest zijn, maar desondanks heeft ze toch kans gezien haar kinderen in eer (en deugd) groot te brengen en zijn ze redelijk goed terechtgekomen. Of niet soms?

Mijnheer Ko en mevrouw de Nooy, nog vele goede jaren, samen met Uw kinderen, maar ook samen met Macostan.          

De Collega-Verf fabrikant

Naijver, om niet te spreken van concurrentienijd, tekent de doorsnee-verffabrikant; niet alzo de directie van Macostan, in het bijzonder directeur „mijnheer Ko". Leven en laten leven is zijn devies. Jalousie en geheime geniepigheidjes behoren niet tot zijn ondeugden.

Met heerlijk enthousiasme maakt hij zijn plannen. Deze komen wel niet alle uit de verf, doch dat ontmoedigt hem nooit. Vol humor en zakelijk rechtvaardig handelt hij de vervelendste affaires af. Kameraadschap met „al te goed is buurmans gek" tekent zijn karakter.

Duizend en één baantjes bewaren hem voor verstarring en materialisme. Vol medeleven en geduld luistert zijn vrouw steeds weer naar zijn gepeperde  verslagen, denkt er het hare van en bewaart zodoende het juiste evenwicht. Al met al een collegiaal zakenman van de beste soort, die het leven verstaat en weet te waarderen.                                                                                  J.B.

 

****************************

 

De neef (Wim Snoek, Govertzoon, geb 1922; RS)

 

De samenhang Nooy-Snoek — Snoek-Nooy

 Klinkt mooi en bleek een goede gooi.                    

Uw echt, in drie en twintig aangegaan -

Ik heb er zelf nog bij gestaan -

(Nou ja, staan is wat veel gezegd, 

ik werd weer gauw in m'n wieg gelegd !) 

Heeft ons heel wat vreugd gegeven;  

'k Mag wel zeggen, heel ons leven !  

Als Moe Snoek's leiding schoot te kort,  

Kwam Oom Ko in zijn oude Ford;

Hij zaagde wel eens van dik hout planken,

zodat wij na afloop nog zaten te janken.

Toen de oorlog voorbij was, 'k weet het nog goed,

Kreeg ik schoenen van Oom, zo van z'n voet!         

Al was de familie nog zo groot,                                   

Ook Trijnie kon er nog bij in de boot;                   

Enkele malen gingen we samen naar zee

en namen de koeien van Bazan dan mee.

Ja, de liefde gaat door, nog in 't volgend geslacht,

Tante An en Oom Ko, dit hebt U teweeg gebracht.

Daar danken wij U heel hartelijk voor

namens het Renkumse Snoekenkoor !                   W. S.

 

*********************

 

De dochter (oudste dochter Govertine Johanna de Nooy, geb 1924; RS)

 

Tja dat is moeilijk te zeggen, hoe bezie je je ouders. Soms zou je ze graag naar het ander eind van  de wereld wensen en  een  andere keer ben je weer stapelgek met ze. En zoiets verandert met de jaren.

Ik herinner mij  nog heel goed, dat moeder mij een standje gaf, en dat ik als reactie daarop achter haar rug m'n tong zo ver mogelijk uitstak. Vader kwam er precies aan lopen, zag dat en zonder iets te zeggen kreeg ik een draai om m'n oren die klonk als een klok. Vol verontwaardiging over een dergelijke onrechtvaardigheid, ging ik naar m'n zusjes. Al waren ze op dat moment van de aardbodem verdwenen,  dan had ik dat best gevonden. Ook hebben  wij  vieren  wel  eens gezegd,  dat  we  een  andere  vader  en moeder  zouden  opzoeken.  Alle  buren  werden  door  ons   bekeken,   maar neen, overal mankeerde wat aan en het liefste hadden we toch maar onze eigen vader en moeder.  Ik zie nog een lachje van vader en moeder op dat moment.

Mei 1940 staat in onze herinnering gegrift.  Vader was weg en moeder was alleen met ons. Wij waren toen wat je nu „tieners" noemt. Als een leeuwin stond moeder klaar om ons te verdedigen. Overal zorgde ze voor en geen een keer hoorde je haar ergens  over  zuchten.  Oom  Henk  en Tante Gee (?? Ws geen familie?; RS) en ook de tantes stonden altijd klaar om te helpen, maar de houding van moeder zullen we nooit vergeten. In de vakanties gingen we altijd een middag winkelen in Arnhem. Het  mooiste was dat we met de bus gingen en de penningen van „Heck's". Niet te vergeten de kroketten, die we in de bus lieten liggen. Wat hebben we in de oorlog vaak naar de kroketten gesnakt.  Ze werden al maar groter in onze herinnering. Vader is lang leider van de „Knapenvereniging" geweest en wij meisjes mochten hem ophalen. „Jongens zet eens een stoel klaar voor de dames". Wat voelden we ons dan. Na afloop mochten we mee sigaren halen bij

Scherrenburg waar we een handje pepermuntjes kregen.  Dan  naar huis toe en soep proeven. Moeder maakte altijd een grote pan klaar en rekende erop dat de helft 's avonds verdween. Na de oorlog ging ons gezin langzamerhand uiteen, maar was er iets, vader en moeder stonden ieder op hun wijze klaar om te helpen  In de oorlog kregen we broer Johan, waar we allemaal dolgelukkig mee waren. Hij was zo kostbaar,  dat  niemand  van ons vieren hem  ooit  als baby geholpen heeft. Dat deed moeder zelf of een vriendin. Later konden we de schade inhalen, en nu lacht hij ons uit als we te bemoeierig worden. De tijd vliegt en 3 schoonzoons en 11 kleinkinderen hebben ons gezin een ander aanzien gegeven. Overal waar een nestje gebouwd werd kwam vader met de verfkwast en moeder met de portemonnaie. We zijn allemaal verwend door ze en voelen ons rijk met zulke ouders, niet alleen om de materiële dingen, maar ook om de steun van hen. Want is er iets, we kunnen op beider hulp rekenen.                                      G. J. de N

 

De zoon (Johannes Martinus Willem de Nooij   6.10.1943; RS)

Ik heb altijd al wat oudere ouders gehad. Dit heb ik vaak als een gemis gevoeld, en ook vaak als een rijkdom. Het nadeel van oudere ouders is, dat je niet meer zo makkelijk kunt stoeien, dan wanneer ze wat jonger zijn. Toen ik ongeveer 16 jaar was geworden, moest ik Vader met rust laten, want anders kon het wel eens slecht vergaan. Moeder heb ik nooit anders gekend als iemand, die nooit met haar huishoudelijk werk kon klaar komen, maar toch altijd klaar komt. Ze heeft altijd een open oor voor problemen. Huiswerk overhoren werd ze nooit moe. Ze heeft zelfs wel eens het Griekse alfabet geleerd om mij de woordjes van genoemde taal te kunnen overhoren. Dit heb ik altijd zeer gewaardeerd. Vader hield zich van school meestal afzijdig. Kerkeraad en Gemeenteraad nemen een groot deel van zijn tijd in beslag.

Als men dit zo zou lezen, kan men de indruk krijgen, dat het gezin J. de Nooy een ideaal gezin is. Maar het kan ook anders: Vader heeft mij wel eens aangeboden om me met een stoelpoot het huis uit te knuppelen. Mijn behoud heb ik te danken aan het feit, dat ik harder kon lopen dan hij.

Met   moeder   heb   ik   wel   eens   onenigheden,   maar   die   zijn   meer   van onschuldiger aard, b.v. het 's morgens uit bed getrommeld worden. Ik hoop, dat ik hen beiden nog lang in goede welstand mag behouden.

J. M. W. de N.

**********************************

 

De kleinzoon   (Heelko Dijksterhuis? oudste zoon van Rie de Nooij en Roel Dijksterhuis; RS)

 

Opa en Oma zijn schattige mensen. Ik vindt het heerlijk, dat ik ze heb. Zij verwennen ons altijd zo! Ze gaan overal met ons naar toe. Als we maar  even  zeggen:   „Gaan  we  nou  naar  de  speeltuin,   of  naar  de dierentuin" Dan gaan we!

Opa  gaat  overal   met  ons  naar  toe.   Oma  verwent  ons   altijd   met   iets heerlijks.

Wat ben ik rijk met zo'n lieve Opa en Oma.                        H. D

 

**************************

 

 

De buurman

 

Met het buren-bruidspaar, met An en met Ko,

Zijn de gesprekken steeds prettig en de relatie is „Zó".

Hij praat over zaken en verf, of over het kerkelijk erf,

Over maatschappij en de school,

nu eens ernstig en dan weer met jool.

Zij zorgt voor aller welzijn, zij voedt er de sfeer

En saam worden we ouder — onze jeugd keert niet weer.

Dan kan het gebeuren — je wilt het eigenlijk niet weten,

Dat je in de drukte van het leven — je fiets bent vergeten.

Maar nimmer vergeten,  dat zij hier gezegd,

Zijn de banden der vriendschap, voor altoos gelegd                   A.  P.

 

*************************

De predikant

De Bruidegom: een stoere Calvinist, betreedt het pad der vaderen

gaat recht door zee, houdt koers op woelige wateren.

Zijn blik gaat ver vooruit, de planning ligt hem zeer,

hij ziet de grote lijn, gaat niet opzij voor leeuw en beer.

De Bruid: Zij is zeer mild, treedt niet vooraan                                                                            toch is haar invloed groot, zij legt de remmen aan,                                                                                          waar het nodig is haar man zijn vaart te mitigeren,                   zodat visie en vaart harmonisch combineren.

ds. J. A. v. d. P.

**********************************

De broer en speelkameraad  van de bruidegom  (Jan Willem de Nooij, geb  1895; RS)

 

Ko is een beste kerel, daar niet van, doch in zijn jeugd is hij nogal ondeugend geweest, denk maar eens aan de stoomcarrousel, waar hij vol­strekt niet in mocht; toch had hij op een gegeven ogenblik vijf centen (gevonden?) en deze werden prompt verbrast in de draaimolen. Nou, dat was een belevenis; weldra had Ko nog een handvol rittenkaartjes uit de bus gepakt, waar hij op z'n buik liggend net bij kon, en maar weer rondjes draaien! Naderhand werd zijn vader van het geval in kennis gesteld, waarop echter geen straf volgde.

Tekenles kreeg hij van de oudere broers. Op die les werd hij door een broeder-lesgenoot getreiterd en Ko werd op een gegeven moment zo giftig, dat hij zijn broertje met een mes verwondde. Wat een moordzucht hè? Later viel alles gelukkig mee.

Op de ambachtsschool in Arnhem was hij ook niet altijd even correct. Bij de geboorte van koningin Juliana bleef hij rustig weg uit school en ging met de Gele Rijders mee, onderlangs de kanonnen afschieten, waarop een middag schoolblijven volgde.

Fietsen kon hij als kleine jongen heel best, alleen stak hij eens een trapper in zijn mond, in plaats van onder z'n voet, zodat z'n tong doormidden scheurde. Doch dat was vroeger niet zo heel erg; een paar krammen er in en spoedig was het leed weer vergeten. Eens had hij een gat in zijn hoofd (wat nogal eens gebeurde) en hij herinnerde zich ineens, dat z'n moeder eens verteld had, dat hij allemaal tandwieltjes in zijn hoofd had en vroeg dan ook, of moeder nu de tandwieltjes kon zien draaien. En dan de kersenboom bij de ouderlijke woning! Dat was ook een feest, als de kersen rijp waren. Vanuit het dakraam van de slaapkamer ging het dan via de dakgoot naar de kersenboom, en dan maar plukken! En z'n vader maar denken, dat de spreeuwen ze opaten. Om een vijand (ene de Blaksem) met een roerhout vol behangselpap te bewerken, vond hij ook heel gewoon.

En kippen gooien, daar was Ko een pikeur in: altijd raak!

Het haantje van de toren was zelfs in de mobilisatietijd 1914 - 1918 niet veilig. Ko had zijn geweer mee naar huis genomen en schoot met scherp op het haantje en zowaar nog raak ook! Het ding draaide drie­maal rond, alsof er veel wind was.

Zo zijn er natuurlijk nog veel meer  herinneringen, doch de bloemlezing is zo al aardig uitgebreid. Ko was vroeger een echte kwajongen; tegen­woordig  is  hij   lid  van  de  Rotaryclub,  gemeenteraadslid,  ouderling  enz.
en bovendien een goed huisvader,
't Kan verkeren!                    J. W. de N.

*************************

De driehoeksverhouding

Er is mij gevraagd ook van laboratoriumzijde iets over dit 40-jarig bruids­paar te schrijven. Nu leek mij dat eerst moeilijk, want hebben de Macostan-blokken of Harnastine iets met dit huwelijk te maken? Ik ben dus gaan speuren in de laboratoriumjournalen om over dit huwe­lijk iets te weten te komen. Schrikt U nu echter niet, want de analyse luidt: complete driehoeksverhouding! En aangezien dit een huwelijksblad is, waarom dan niet over dit probleem geschreven? U moet n.l. weten, dat de heer J. de Nooy ook nog „AN" de fabriek getrouwd is. De naam MACOSTAN geeft zelfs een driehoeksverhouding in het kwadraat aan. Sterker nog, meneer Ko heeft volgens de gegevens zeker de eerste elf jaar van het huwelijk op de fabriek gewoond. In het verslag van de personeelsvergadering, op donderdag 8 november 1934, 's avonds ten 19 ure, ten kantore der vennootschap, vinden wij het volgende:

„Terwille van de bewoners van het laboratorium zal een zuurkast worden gebouwd, voorzien van een drietal gaskraantjes. Het is gebleken, dat het leven op het laboratorium zonder zulks niet wel mogelijk is". Stelt U zich eens vóór. Elf jaar lang niets te kunnen koken, steeds maar weer een koude hap en niet naar huis. En dan, ineens kan het niet langer, het leven wordt onmogelijk. Zelfs de vitamientjes van „Het Gouden Kruis" gaan niet meer door het keelgat.

Ze komen er, de drie gaskraantjes, wat een weelde, wat een weelde!
Hebben wij het nu echter nog niet veel weelderiger? We hebben nu maar liefst vijf gaskraantjes op het lab, en toch mogen we 's avonds gewoon naar huis. Het laboratorium is thans onbewoond, zonder dat de vakbonden er aan te pas komen. Het moet gezegd worden, dat de recepturen, na de plechtige ingebruikneming der drie gaskraantjes, kwantitatief en kwalitatief met sprongen omhoog gingen. Prutste men op 23 januari 1923 een „Vloerolie Wolfheze (surrogaat)", op 10 december 1934 komt een briljante wegenverf uit de bus. Het journaal meldt het volgende: „Ze lost de bitumen niet op en droogt in ca. 10 minuten.
Eventueel verdunnen met benzine is toelaatbaar. De kracht is enorm!! De verf werd toegepast op de asfaltbetonweg Ede-De Klomp bij km. paal 57 (iets voor heer Jansen). Er werd een streep getrokken van 52 meter lang en 10 cm. breed. Benodigd waren 14 ons verf".
Toen ik het uitstrijkvermogen ging berekenen werd ik er even stil van. Het recept bevat n.l. geen titaanwit en toch was het verbruik l kg. op 3.7 m2. Kom daar nu eens om? Met ons uitgebreide arsenaal van pig­menten en bindmiddelen van heden, komen wij amper op l kg. op l m2. Maar wij wonen ook niet op het laboratorium.                                                                                                                                                                                     P. H.

***************************

 

Humor in Uniform

Tijdens de laatste mobilisatie diende een bekend familielid Hare Majesteit als adjudant. Bij de corveedienst op zaterdag verdroot het hem, dat een joodse soldaat grijnslachend mededeelde niet te kunnen deelnemen aan het schoonmaken van de latrines daar het voor hem Sabbath was. Onze adjudant, nooit voor  één gat gevangen, zei tegen de soldaat: „Oké, dan houd ik er een mooie latrine voor je uit, dan kun je die fijn zondag schoonmaken, want dan hebben wij Sabbath".

Vele jaren geleden werd er op Park Paasberg 26 gebeld. Dochter Rie ging open doen. Toen ze de bezoeker zag liet ze hem van schrik op de stoep staan en gilde naar binnen: „Vader, hier is een grote, dikke soldaat met een hele dikke snor!"

En vaders commandant, de adellijke overste van Heeckeren van Keil, maar wachten op de stoep.

*    *    *

Enige tijd geleden liep mijn vrouw bij  het postkantoor  toen  zij in  een stilstaande  militaire truck haar  zwager  meende   te   bespeuren.   Verwoed zwaaide zij hem toe. Toen zij vlak bij de wagen was, zag zij echter dat het een wildvreemde militair was.  Haastig stamelde zij haar excuses en legde hem uit, dat zij  in hem haar zwager meende te herkennen. „Ja, ja", schamperde de soldaat terug, „dat zeggen ze allemaal".

*    *    *

Tijdens een van de manoeuvres in de dertiger jaren belde een korporaal­schrijver aan bij een bekende Edese familie in de Grotestraat, waar hij zou worden ingekwartierd.

De trouwe gedienstige, Dina van Veldhuizen genaamd, deed open en schrok kennelijk hevig van deze echte landsverdediger, want toen zij de heer des huizes mededeelde, dat er een liefhebber voor inkwartiering op de stoep stond, kon zij op de vraag welke rang de militair bekleedde slechts antwoorden: „Ik weet niet of het een korperaal of een generaal is, maar het „RAALT" wel.

************

Opmerkelijke Opmerkingen

Vader.    Jozef haal de auto eens!

V: Grootvader worden is het stomste werk dat er is.

V: Hij is er geestelijk nog niet rijp voor.

V; Je moet het tot je geestelijk eigendom maken.

V: Je hebt mensen die kijken en mensen die zien.

V: Samplonius simplicitas

Moeder.  Nou begint de tredmolen weer. (Na de vakantie).

M: Ik zal er eens over peinzen.

M: Als het schip met dubbeltjes overkomt.

M: Omdat het zo koud is.

M: Eén gulden Geertrui.

M: Mozes! (bij schrik).

M: Rankoetjee van de Bolle Willem Simon Pijpekop.

POPULAIR-MEDISCHE RUBRIEK

IS APPENDICITIS EEN FAMILIEKWAAL?

Ontstekingen aan de z.g. appendix of blindedarm schijnen, zoals recente onderzoekingen hebben aangetoond, binnen een kort tijdsbestek voor te komen binnen hetzelfde familieverband. Merkwaardig is hierbij, dat de lijdsters en lijders niet in enige graad van bloedverwantschap tot elkaar staan, doch in de derde tot zesde graad van zwagerschap. Tot voor kort werd in de medische wereld verondersteld, dat een bepaald virus slechts een bepaalde vorm van appendicitis kon opwekken en dat virusziekten strikt „soortspecifiek" waren, dat wil zeggen dat een goudhamster-virus alleen bij goudhamsters ontstekingen kon veroorzaken en dat een kwartelvirus slechts kwartels zou infecteren. Maar nu bleek, dat hamstervirus ook honden ontstekingen kon bezorgen, terwijl analoog een zwagervirus vat bleek te hebben op schoonzusters en aangehuwde nichten.

De bestrijders van deze virustheorie geven direct toe, dat virussen ont­stekingen kunnen opwekken, maar zij beweren, dat erfelijke en emotionele factoren hierin geen rol spelen. Dikwijls moet er een combinatie van oorzaken in het spel zijn. Hoe, zo vragen de tegenstanders van de theorie, kan zwagerschap de oorzaak van appendicitis zijn?

Voor een goed begrip dient hier de restrictie te worden gemaakt, dat slechts de hogere zandgronden voedingsbodem vormen, waarop het ge­signaleerde proces plaats vindt. De ingeschakelde geleerden hebben stralentellingen verricht en monsters van lucht en bodem genomen. Zij constateerden, dat in beginsel de alluviale duingronden (bijv. de wadden­eilanden) evenals het oudere diluvium (de Veluwse- en Utrechtse heuvel­ruggen) het optreden van appendicitis binnen familieverband in de hand werken.

Laaggelegen kleihoudende gronden, zoals bijv. in de Haarlemmermeer worden aangetroffen, bleken het geschetste proces in negatieve zin te influenceren.

Door virologen en appendologen van naam wordt betoogd, dat infiltraten en abcessen, niet alleen in de blinde, maar in enkele gevallen zelfs ook aan ziende darmen van personen van omstreeks 40 jaar, welke binnen een bepaald familieverband verzwagerd zijn, beslist binnen een tijds­limiet van 6 maanden tot openbaring komen.

De vermaagschapte personen, wier darmflora's binnen dit tijdsbestek alle stadia van patatocitis (aardappelmoeheid) hebben te overwinnen, dienen na de uiteindelijke zege in breder familieverband beduidende culinaire prerogatieven te genieten, uiteraard binnen het raam van een gastronomisch verantwoorde therapie.                             R. D.

(ws Roel Dijksterhuis, echtegnoot van dochter Rie; RS)

 

Uit het bedrijfsleven

Reeds enkele malen hadden wij getracht de huwelijksjubilaris voor een interview te pakken te krijgen, doch het had nog niet zo mogen wezen. „Wat zegt u, dinsdagavond, nee, dan ga ik op huisbezoek, woensdagavond, nee, dan heb ik Gemeenteraad, donderdag familiereünie, vrijdag naar Groot-Ammers, maandag Kerkeraad, nee, voorzover ik zien kan wordt het 3 februari 1963. Dan ben ik vrij, komt u dan eens langs!"

Maar  zo  lang kon  de  zaak   niet  wachten,   dus   trokken  we de  stoute schoenen aan en probeerden het zomaar, op een door de weekse dag, in de morgen.

We waren dan ook min of meer verbaasd de grote man thuis te treffen, gezellig gezeten achter een klein glaasje, knusjes genietend van de warmte in huis,  terwijl  buiten  een  ijzige oostenwind gierde. Zijn  vrouw legde een patience aan tafel.

„Komt  u  binnen,  komt  u  binnen"   noodde  hij  joviaal,   en mikte  met behendige bewegingen onze jas aan de kapstok. „An", riep hij naar binnen, „hier zijn ze van „Het Beste", je weet wel, voor een interview".

Uit de kamer kwam nu ook de vrouw van deze industrieel te voorschijn en drukte ons vriendelijk de hand. „Kijkt u maar niet naar de rommel" zei ze, „maar m'n zoon is met vakantie thuis en dan al die vrienden over de vloer, u weet hoe dat gaat", en met een veelzeggend gebaar wees ze naar  boven,  vanwaar  een  bonkerig  geluid  ons  deed  vermoeden  dat  de zoon des huizes z'n Griekse woordjes er aan het in stampen was. „Zo, gaat u zitten" ijverde de grote man, en wees ons een comfortabele stoel aan.

„Drinken  de  heren  een  glaasje  mee,  dat  wil  er  wel   in  met  die  kou, ha ha". Zijn vrouw kwam al aanlopen met de recht Hollandse drank en na een paar slokjes kwamen we tot het doel van onze tocht.

„Hoe bent u er eigenlijk toe gekomen om in de verf te gaan?" vroegen wij. „Ja ziet u eens, dat zit erin hè, dat wil zeggen, de lucht". Wij keken enigszins verbaasd, want het was ons nog niet opgevallen dat de grote man er opgeblazen uitzag.

„Nee, nee, u begrijpt mij verkeerd" zei hij. „Kijk, toen ik in de wieg lag, rook ik m'n luiers en ik dacht: dat nooit!, en als opgroeiende jongen rook ik de lucht in de klas, en dan dacht ik weer: dat nooit! Nu was mijn vader schilder en steeds als ik daar bezig was, dacht ik: Hè ja, lekker. Kijk, en zo is het gekomen. Ik kreeg toen plotseling het idee dat je meer kunt verdienen met verf te maken, dan met het erop te smeren, en dus ging ik de verf, die mijn vader voor eigen gebruik maakte, verkopen. Maar dat was niet zo eenvoudig als ik het u nu vertel, mijnheer, o nee. Ruzie meneer en standjes en Kootje had het te hoog in de kop en zo meer. Maar ik ben een doordouwer".

Wij zagen hoe hij zijn borreltje er doordouwde en begrepen er alles van. „En toen bent u toch maar doorgegaan?" vroegen wij vol ontzag. „Als deelgenoot kwam ik bij mijn broers in de zaak en ik dacht beter klein baas dan groot knecht, maar het was een harde tijd. Op m'n motor­fiets de boeren af, aanvankelijk, later toen de boerenverf er goed in zat, naar de schilders. Maar dat zijn lastige lui, heren, één kilootje van dit, twee kilootjes van dat en noten op hun zang van heb ik jou daar. Mijn vrouw zei wel eens: laat die schilders toch aankladderen, probeer het eens met de industrie".

„Dus uw vrouw zag toen al waar de grote verdiensten lagen?"  vroegen wij, en wij  noteerden mevrouw meteen  5  punten hoger. „Jazeker, ja, ja,  u  moet mijn vrouw niet uitvlakken, zij  heeft een  fijne neus voor die dingen, en is mij altijd tot grote steun geweest en nog", verzekerde de verffabrikant ons.

Wij knikten eerbiedig naar mevrouw, die dit eerbetoon eenvoudig wég-wimpelde. „Och, ik vind altijd dat je als vrouw met je man mee moet leven en weliswaar moet je hem niet in een juk persen, maar soms voelt een vrouw de dingen fijner aan dan een man", zei ze met een ondeugend lachje.

„Heeft u de fabriek al lang in de Grotestraat?" vroegen wij, om het gesprek weer in andere banen te leiden.

„Ja, in 1919 zijn we daar begonnen, maar door ruimtegebrek hebben we steeds bijgebouwd en als de grond op was kochten we maar weer een stuk tuin. Maar ja, ook daar komt een eind aan. Als u er aardigheid in hebt zal ik het u tonen, gaat u even mee, het is hier vlak bij". In z'n grote slee zoefde de heer de Nooy ons naar z'n fabriek, waar alles volop in bedrijf was. Enorme hoeveelheden verf stonden

gereed om ver­zonden te worden. „Wegenverf" zei de fabrikant, en wij meenden in dit korte woord toch een zweem van trots te horen, „die maken wij al sinds 1928, en nog steeds prima!, ruikt u die lucht hier, hè, lekker" en met welbehagen snoof hij de geur naar binnen.

Wij snoven ook diep, maar hoestten meteen de longen uit onze borstkast. „Ik kan er niet tegen" zei mevrouw, „maar m'n zoon is er ook dol op". Onder de rondleiding merkten wij, hoe de heer de Nooy een vriendelijk doch streng gezag uitoefende. „Ik ben niet feodaal", zei hij, „maar het oog van de meester, enfin, u begrijpt me wel".

Ja we begrepen hem goed, en het viel ons op dat er een goede geest heerste, die niets met winstdeling te maken had. Ook zagen we dat er inderdaad nu eens hier, dan eens daar een gebouw bijgezet was. „We hebben 2 x brand gehad" zei de heer de Nooy met een superieur lachje, „weliswaar niet van dat echte grove werk, maar voor de belen­dende percelen toch benauwend. En alles puur toeval, hoewel we er mooi door geholpen waren, dat wel.

Maar het blijft hier maar prutsen, u moet eens zien hoe er gerangeerd wordt als er een joekel van een tankauto hier naar binnen moet! Bovendien, zo midden in het dorp, er staan nog een paar oude gedeelten, en met nog een brand"

„Niet insinueren Ko", zei z'n vrouw, laat de heren liever eens de maquette van de nieuwe fabriek zien".

„Pardon, gaat u bouwen", vroegen wij  voorzichtig.

„Nou en of. En hoe. Komt u maar eens mee naar het privékantoor", zei de heer de Nooy breed lachend. Op het privékantoor dronken wij een kopje koffie, dat ons door een hupse juffrouw aangeboden werd. Geen wonder, dat men zo gezond blijft in de verf.

„En hoe vindt u ons plan?" vroeg de baas, „mooi stukje, hè, en lekker ruim, niets geen geknoei meer. Royaal, als Den Haag nu maar eens mee­werkte met de vergunning!" „Ondervindt u dan tegenwerking?"

„Dat niet, maar doorwerken is er niet bij. En ik houd van doorwerken, dat zit nu eenmaal in me, dit wordt het sluitstuk van m'n carrière, maar als het zó door gaat mag ik wel 100 jaar worden".

„Kom, kom" zeiden wij, „met uw doordouwerij komt het best voor elkaar" en wij dachten met smart aan onze eigen wankele gezondheid. „Ja, nu moet ik toch heus even naar de nieuwe burgervader", zei de grote man, hiermede aangevend dat dit onderwerp hem zwaar op de maag lag, „wie weet wat die voor me doen kan. Ja ja, die heeft relaties  in Den Haag, eens zien of ik daar tussen kan komen. Dag heren, het was me zeer aangenaam. Goede reis". En weg was hij. „Zo is-ie nu altijd", zei mevrouw de Nooy verontschuldigend. „Altijd druk, zelfs in z'n slaap, maar een gouden hart". Wij keken deze intelligente vrouw, die zich zo waardig op de achtergrond wist te houden vol bewondering aan.

„Wat een leven, mevrouw, wat een leven. Maar u zult van verveling geen last hebben".

„Nee, dat niet", beaamde ze lachend, 't is hier altijd wat, gelukkig. Maar kom, ik ga m'n eten koken". Wij keken haar na tot ze om de hoek verdwenen was, de vrouw van een oprecht man.                                       A.M.

 

Iemand, die ik nooit zal vergeten

H. de Nooy, Heelsum. (broer van Ko, Hendrik de Nooij geb. 1891; RS)

"Opa de Nooy" is in Ede nog steeds een begrip. Al wordt deze aanduiding door het thans opkomende vierde geslacht ook gebezigd voor de bruidegom van  heden,  ingewijden  weten,  dat  hier zijn Vader  bedoeld  wordt,  een persoonlijkheid, die zijn stempel op de familie heeft gedrukt. Voor ons begrip vertegenwoordigt Opa de Nooy, wiens karakter hieronder door één  van zijn zoons wordt beschreven,  een  voorbije stijlperiode.  En toch was hij in zekere zin zijn tijd vooruit. Zo liet hij zijn jongens een school voor schildertechniek te Brussel bezoeken, hetgeen omstreeks 1900 niet gebruikelijk was en van progressiviteit getuigde. Bekend is voorts, dat hij de kerk verliet, zodra de dienst twee uren duurde, hoe meelevend hij overigens op kerkelijk gebied was. Het beeld van Opa als patriarch boezemt eerbied in. Het verwondert niet dat  wanneer  hij  op   hoogtijdagen  staande   een toespraak hield, al  zijn zoons als één man ook oprezen.

Het door Opa nagelaten dagboek toont aan dat een mens, wiens objec­tieve biografie geen opvallende bijzonderheden vermeldt, door zijn sterke geloofsleven toch een zeer bijzonder mens kan zijn, een mens naar Gods beeld.

 Vader Willem de Nooy

oktober 1853   -   februari 1944

 

(de complete tekst over Willem staat  op Pagina dN 07 - over Willem de Nooij )

LACHEN IS GEZOND     (om  de  kleinkindermond)

Heerko      destijds bijna 2 jaar: Tijdens een wandeling bewonderen voor­bijgangers onze baby Annetje, die in de wagen bij ons stond. Heerko zei vol overtuiging: „Hij lijkt op m'n schoonmoeder".

Heerko    9 jaar, kreeg op school een schriftelijke berisping: Netter schrijven! Onder 't volgende lesje schreef Heerko: Is het zó goed? waarop de juf in rood schrift reageerde met: Ja, opa!

Annet         5 jaar. Na een gezellige visiteavond, waarop geestrijk vocht werd geschonken en gedronken, ging Roel als gewoonlijk z'n dochter onderstoppen. Annet zei slaperig: „Wat ruik je lekker pappie, je ruikt net als opa!"

Irene           4 jaar, maakte zich bezorgd over een vermeende verkeersovertreding van pappa Remko. „Niet doen, pappa,

               anders krijg je een begeuring".

Irene           6 jaar, mamma Erie maakte zich dit voorjaar veel zorgen over de onhandige kraamverzorgster, die het werk niet

               aan kon. 't Godsvertrouwen van  Ireentje kwam toen tot uiting.  Ze zei roerend  devoot:   „Mamma,  God  zal  de

                     zuster  kracht geven".

Jacqueline 5 jaar, ziet dat opa zijn lange degelijke onderbroek aantrekt en zegt enthousiast tegen Bob: „Kijk es, opa heeft ook een maillot aan!"

Jacqueline 5 jaar, toen mamma Tine haar dochter eens beknorde, zei ze: „Je bent een echte stiefmoeder".

Nog iets grappigs van  deze kleindochter uit  Groningen: „Mamma mag ik gaan „bethlehemme?"   (badmintonnen).

Jaap            is vanaf z'n geboorte al een echte bandiet. Op driejarige leeftijd logeerde hij bij opa en oma. Na een verdiende

               berisping van opa zei deze veelbelovende naamgenoot hartgrondig: „Opa poeppp !!!"

Tijdens een busrit observeerde Jaap (3 jaar) een kaalhoofdige heer, met snor. Toen vroeg hij: „Mijnheer heb jij alle haren op jouw snoet zitten?"

Bob 3 jaar, krijgt een echt overhemd aan en zegt opgetogen tegen pappie Piet: „O pappie, kijk es, ik ben tweeling met jouw hemd".

................... Na het zingen van — Kinderen van één Vader — wordt Bob gevraagd: „Wie is die Vader?" Heel overtuigend klinkt het: „de melkboer toch zeker!" (deze kindervriend bij uitnemend­heid heet n.l. Faber)

Marjolijn 3 jaar, werd door Erie (die een reuze was aan 't strijken was) met een zoet lijntje naar buiten gedirigeerd. Marjolijn vertrok en zei om 't hoekje van de deur: „Ga jij maar lief strijken hoor!"

Conny     2l/2 jaar, bezeerde haar arm nogal erg. Wij beklaagden haar en bloc met „arm armpje". Toen ze kort daarop haar been stootte, zodat er een blauwe plek verscheen, zei ze op dezelfde meewarige toon: „Been beentje!"

Theodoor 2 jaar, merkte heel sneu op tegen de dokter, die z'n mazelen-velletje zat te bekijken: „Allemaal pot".

3 jaar, bij de Kerstzangdienst mocht Theodoor voor 't eerst mee. Bij een pauze in 't gezang zei hij hoopvol: „En nu van de eendjes in 't water, hè mamma?"

Karin en Koos-Wim, de jongste twee kleinkinderen hebben hun eigen humor die wij nog niet vatten.

HET  BOEK IN EEN NOTEDOP  I

"f litsen uit het verleden"

door M. van Gorcum tot Redichem

(= M. Snoek- de Nooy, weduwe van Govert Snoek; RS)

(De volledige tekst van Marie Snoek staat op pagina 08.2A.28A-4

HET BOEK IN EEN NOTEDOP II     40 jaren lief en leed

door C. de Nooy   (Cor de Nooy, geb 1898, zus van Ko de Nooy; RS)

1923 Torenstraat 3 - 1928 Park Paasberg 26 - 1959 Doelenplein 10

Het was een vrolijke bedrijvigheid in januari 1923 om de woning voor het jonge paar in te richten. In die tijd was er nog geen woningnood en zo was er een huis beschikbaar: Torenstraat 3, Ede; 4 kamers en een keuken, zolder en schuurtje.

De oudste broer van de bruid, Govert, kwam zelf mee om alles keurig in orde te maken, echt gezellig en degelijk zag het er uit en het stond op die 31e januari kant en klaar te wachten op de bewoners, die op die dag trouwden. Het huwelijk werd ingezegend in de Geref. Kerk te Gorinchem door ds.  Mummelen, die als tekst had: Spr.  3: 6a: Ken Hem in al uw wegen. Het was een mooie zachte winterdag, zodat de bruid in haar mooie witte bruidsjapon het niet al te koud had.

Omringd door een grote wederzijdse familie en vele goede wensen, werd de band gelegd, die nu 40 jaren het jonge paar van toen verbonden heeft. Velen  van  degenen,  die  daar toen getuige van  waren,  zijn  al  van ons heengegaan en nieuwe geslachten zijn gekomen om deze dag dankbaar te gedenken.

De huwelijksreis ging van Gorinchem naar Ede. In het einde van 1923 werd de inventaris uitgebreid met een pracht van een wieg en Go had zo'n haast om die in gebruik te nemen, dat ze 9 maart 1924 arriveerde, een week of vijf eerder dan de afspraak was. Het jaar daarop kwam Rie de gelederen versterken, een vrolijk span! Die fijn samen speelden en de boel op stelten zetten.

Als de torenklok 's morgens 11 uur sloeg zei Go: „Elf uur, nog één uurtje, en dan komt vader thuis." Soms was vader hele dagen op reis en kwam pas laat thuis. Een paar jaar later werden er plannen gemaakt voor een nieuw groter huis en toen in mei 1928 Tine geboren werd, was het al in aanbouw. In datzelfde jaar verhuisde het 5-tal naar Park Paasberg 26 waar binnen en buiten ruimte was. Er werden vruchtbomen en bloemhout geplant. Er kwam een  goed  afgerasterde vijver  met goudvissen.  De groentetuin  was  geen succes dank zij de prima zandgrond op de Paasberg. Het plezier dat de kersenboom opleverde bestond meer in het gebruik van een windbuks om de spreeuwen   te   verschalken,   dan   in   kersenplukken. Kippen,   duiven   en konijnen stoffeerden verder het erf. Er waren in die tijd opvallend weinig katten in die buurt.

In 1930 kwam Erie het klaverblad completeren en Moeder had de handen vol aan haar levenslustige dochters.

 

Grote blijdschap was er in december  1932 toen er een Willem geboren werd, maar helaas! Zijn aardse bestaan werd al binnen drie weken beëindigd, tot droefheid van de hele familie, maar vooral van zijn ouders, die toch ook weer getroost zijn in de wetenschap, dat God met dit leven een ander plan had. Nogmaals was er blijde verwachting in het gezin,  maar ook deze keer veranderde de blijdschap in droefheid, er werd in november 1935 een dochtertje geboren, dat slechts een half uur heeft het geleefd. De 4 meisjes werden groter en gingen naar school, het was een gastvrij gezin, dikwijls waren er logé's of gasten.

In de zomer van 1935 werd het 12,5 jarig huwelijksfeest gevierd op een originele manier.

Het koperen bruidspaar met kinderen, familie en enkele vrienden, trokken er per autobus op uit met voor de gasten onbekende bestemming. Op een warme middag 31 juli vertrok het gezelschap. Iedereen ging raden naar het doel van de tocht. Go en Rie wisten ervan, maar lieten zich het geheim niet ontfutselen. En al legde oom Wim hen het vuur na aan de schenen, ze hielden het geheim. Na een mooie tocht over de Veluwe bereikte het gezelschap langs een omweg het Uddelermeer en daar werd in het theehuis het feest gevierd in alle ingetogenheid vanwege het eigen karakter van die plaats. Er mochten wel gezangen en psalmen gezongen worden. 's Avonds in de bus weer huis toe en toen kwam er ook nog wat frivolers voor de dag. In de jaren die volgden was er telkens wel wat te feliciteren, een eind­diploma, een geslaagd examen of iets dergelijks.

 

Intussen kwamen aan de politieke hemel zware buien opzetten uit Ooste­lijke richtingen. Daar Ko bij de Bijzondere Vrijwillige Landstorm was, gaf dat allerlei spanningen, totdat in augustus 1939 de bliksem insloeg en ons leger werd gemobiliseerd.

Een spannende, strenge winter volgde en op 10 mei 1940 was het oorlog. Vader onder de wapenen, moeder met 4 meisjes thuis, niemand wist hoe of hoe lang! Pinksteren 1940: Moeder en kinderen stonden klaar om te vluchten, gelukkig hoefde het niet en bood de schuilkelder onderdak en kwam Vader na een paar moeilijke dagen ongedeerd terug. De zware jaren begonnen voor iedereen. Langzaam groeide het verzet waar het hele gezin, ieder op zijn manier aan deelnam. Bovendien was er veel hulp nodig want de nood steeg en nooit klopte iemand vergeefs aan om morele of materiële bijstand en deden ouders en kinderen wat zij konden. De vaderlandsliefde werd door de dochters op eigen manier gedemon­streerd als ze op 31 augustus of 30 april met de poppen gingen wandelen, die in het oranje waren uitgedost of 3 meisjes op een rij gearmd met rode, witte en blauwe jasjes aan door Edes straten liepen.

Toen in 1943 de toestand steeds benarder werd kwam er een verrassend familiebericht en op 6 oktober werd tot grote vreugde van gezin, familie en vriendenkring Johan geboren. Moeder en kind waren in blakende welstand en het aantal goede wensen en gaven overstelpend en ontroerend. Het was of er ineens een straal van hoop in al die harten viel. Maar voor vader werd het korte tijd daarna nodig om onder te duiken en moeder stond weer alleen voor de gezinstaak.

Hij had een voortreffelijk tehuis gevonden bij de fam. Brink en leefde daar onder een andere naam, kon in zijn eigen vak werkzaam zijn en had ge­regeld contact met thuis, gelukkig deelden gastheer en gastvrouw met hun gezin in al zijn lief en leed en hielpen ze om de scheiding te dragen. De dochters hielpen moeder goed, Johan groeide, nog onbewust van nare dingen, voorspoedig op en was een bron van plezier voor moeder en zusjes. September 1944 op dolle dinsdag kwam vader weer opduiken in de ge­dachte dat het leed nu geleden was, maar toen begon het pas erg te worden, toen Ede door evacué's werd overstroomd en op ieders gastvrijheid een beroep werd gedaan. Ook Park Paasberg 26 zat tot de nok vol en aan alle kanten werd hulp geboden.

Onderwijl groeide het verzetswerk, onderduikers werden geholpen, voedsel opgescharreld, gevangenen gesteund, totdat vader met vele anderen zelf gevangen genomen werd, weer ontsnapte en moest onderduiken, maar nu dicht in de buurt in een vermomming, die zo doeltreffend was dat familie en vrienden hem niet herkenden en een rasechte Veluwse boer zagen die alleen de aandacht trok om zijn nieuwe overal, een luxe, die vrijwel nie­mand meer kende.

 

 

Maar eindelijk was toch de bevrijdingsdag aangebroken: voor Ede 17 april 1945. Wat een dag, vader was weer thuis bij moeder en de kinderen, allen nog bij elkaar en vol moed voor de wederopbouw. Er kwamen drukke jaren, de dochters behaalden hun diploma's of zetten de studie voort. In 1948 werd het zilveren huwelijksfeest luisterrijk gevierd met jong en oud, familieleden en vrienden, met een hart vol dank om zoveel zegeningen. Langzamerhand begonnen de dochters uit het ouderlijk huis te trekken en kwamen er kapers op de kust; het had wel iets van de invallen der Noor­mannen in oeroude tijden, 3 a.s. schoonzoons uit het Groningerland haalden binnen enkele jaren een dochter uit het Edese huis en bouwden een eigen nestje.

Het huis werd wat hol en leeg, gelukkig werd in september 1953 de eerste kleinzoon geboren, in de loop der jaren gevolgd door nog 10 van die schatten.

In die tijd viel er een donkere schaduw over het gezin: Moeder werd ziek en moest een ernstige operatie ondergaan, maar tot ieders grote blijdschap werden aller gebeden verhoord en Moeder herstelde en kon na een poosje haar taak weer opnemen in het steeds kleiner geworden gezin. Er werden toen plannen gemaakt om kleiner te gaan wonen en na enige tijd kwam de kans op Doelenplein 10 een meer comfortabele woning te betrekken en wachtte men nu in spanning af wat de gemeente zal doen om de omgeving wat meer allure te verlenen. In de laatste paar jaren wisselden voor- en tegenspoed elkaar af: ernstige ziekten en ongevallen bij kinderen en kleinkinderen brachten veel zorg, maar allen werden gespaard en kunnen met een dankbaar hart terugzien.

40 jaren lief en leed, moge er nog een lange reeks jaren volgen met veel lief en weinig leed.

Toelichting van Rie Snoek, Govertdr voor Ria Snoek:

blz 28 - tekst van Hendrik de Nooij

blz 33 -tekst van Tante Cor

‘Advertenties’ in het Jubileum boekje

blz 24 -

* Brink - Groot Ammers. Hier is Ko de Nooy ondergedoken geweest ; het zijn goede vrienden gebleven

* Uit de Put  - Jan de Nooy (broer van Ko de Nooy) sloeg ook putten, je had een pomp nodig om water omhoog te krijgen

* scrabbelclub -> Nel Snoek (zus va nAn de Nooij-Snoek) was dol op scrabbel

blz 21 - Canada - J.P.Snoek-Both - haar dochter Greetje emigreerde naar canada; ze overleed 11-12-2007 aan een hersentumor (Rie Snoek kreeg de info per brief of telefonisch; geen overlijdenskaart)