04. Familiekroniek - Renkum 1926 - 1940

 

De opleiding in het textielvak, die moeder had gekregen, kwam haar nu goed van pas. Om zich beter aan de zaak te kunnen wijden, nam ze een huishoudster in dienst (inwonend). Met de eerste, tante Nies Sypkens, kon moeder het bijzonder goed vinden; met volgende huishoudsters had ze het nogal moeilijk. "Een noodzakelijk kwaad", noemde ze hen. Ze kon het nauwelijks verdragen, zoveel uit handen te moeten geven, dat ze graag zelf had gedaan.

Nadat Rie in 1934 Mulo-examen had gedaan was het een vanzelfsprekende oplossing, dat zij het huishouden zou gaan verzorgen. Jammer voor alle partijen: dat liep op niets uit; Rie kwam in de winkel en van 1936 tot 1940 waren er weer huishoudsters van buitenaf. In 1940 nam Rie die taak opnieuw op zich en bracht het er beter af dan de eerste keer.

Met de zaak ging het dadelijk erg goed. Moeder begon met een spectaculaire opruiming, waarbij een groot aantal winkeldochters van Koers voor een prikje de deur uitgingen.

De familie kwam regelmatig naar Renkum om bij moeder inkopen te doen. Tante Anna uit Heelsum zegde Kees Molenkamp (met óók een manufacturenwinkel in de Dorpsstraat) officieel de klandizie op: "U begrijpt wel, dat ik nu bij mijn schoonzuster ga kopen!" Molenkamp nam dat sportief op en begroette moeder met: "Welkom in de strijd, mens!"

Oom Hendrik schilderde op de etalageramen: Wed. G.J. SNOEK, voorheen Koers. Chris Harmsen, de inwonende winkelbediende, die moeder van Koers had "overgenomen", vond het maar onverantwoord, dat moeder op zondag niet alleen de winkel dicht hield (terwijl er toch op zondagochtend bij Koers altijd veel klanten kwamen), maar dat ze zelfs op zaterdagavond de etalagegordijnen liet zakken. Maar moeder liet zich niet ompraten in deze voor haar principiële zaak. Mede daardoor waren de zondagen heerlijke dagen voor ons kinderen.

 

Na verloop van tijd werd de plaats van Chris ingenomen door Dirk, ook weer inwonend, dat was toen normaal. Toen er een wedstrijd was van de winkeliers-vereniging, bedacht moeder, samen met Dirk, een originele etalage. De uitreiking van de prijzen was een hele plechtigheid met veel publiek. "De éérste prijs is gewonnen door een vrouw! Een kloeke vrouw!" zei Bart Crum; en na nog een paar fraaie complimenten moest moeder naar voren komen om de prijs in ontvangst te nemen. In die dagen een onvergetelijke gebeurtenis! In de dertiger jaren, de crisistijd, ging het minder goed met de zaak (waarin moeder zelfs een assortiment Bleyle*-kleding had); er was zelfs een jaar, waarin Dirk netto meer verdiende dan moeder. Toen ze hem, om financiële reden, wel moest ontslaan, begon hij voor zichzelf een zaak in Renkum, voor een deel met moeders klanten: een in alle opzichten zeer pijnlijke slag voor haar. (* aanvulling van Johan Snoek, geb 1920, Govertzoon: Bleyle was tricot dames-. heren- en kinderkleding, een Duits merk. Wij hadden de alleenverkoop in Renkum, en verkochten vooral japonnen. Ooit heb ik een tricot kostuum Bleyle gedragen maar dat was geen succes want de knieën bleven in de pantalon "staan".  Oom Zwerus kocht voor de oudste zoon van oom Jan in Bennekom een Bleyle matrozenpakje, toen die eruit gegroeid was ging het naar no. 2 en hij kreeg een nieuw, enz. Het was onverslijtbaar. Achteraf, zo vermoed ik, heeft men o.a. via de vertegenwoordigers van Bleyle gespioneerd in Nederland.)

 

Andere medewerkers in de zaak waren o.a.: Jo van Roest en Dien Rosbach. Een meisje, dat eens per week kwam voor het zware werk was Riek van de Kolk; op haar was moeder bijzonder gesteld, hoewel ze met de anderen over het algemeen ook best op kon schieten.

Al gingen de zaken goed, de eerste tijd was niet gemakkelijk voor moeder. Later vertelde ze: "Het was mijn dagelijkse gebed, terug te mogen naar Gorcum, waar ik zó gelukkig was geweest. Die wens is niet vervuld - en dat hóeft ook niet meer. Want het verlangen naar Gorcum is weg: ik voel me nu helemaal thuis in Renkum. Dat is dus toch verhoring; alleen op een andere manier dan ik dacht, dat mogelijk was."

Met sommige klanten groeide een heel speciale relatie. Die kwamen niet alleen om te kopen, maar ook om te praten en wilden dan ook alleen door moeder worden geholpen. Eén van hen was mevrouw M. - en dat, terwijl zij en haar man socialisten waren. In die tijd ging dat voor gereformeerde begrippen lijnrecht in tegen het Evangelie. Op een zaterdagavond kwam mijnheer M. de winkel vol klanten binnen met een stapeltje exemplaren van Het Volk in de hand. "Mevrouw Snoek", zei hij, "mijn vrouw koopt zóveel bij ú, koopt u nu eens een krant bij mij"!" Die vraag betekende een geweldige verzoeking voor moeder. Stel je voor, dat ze mevrouw M. kwijt zou raken als klant! Aan de andere kant: het kopen van zo'n krant zou ze nooit voor haar geweten kunnen verantwoorden. Moedig antwoordde ze dan ook: "Mijnheer M., ik wil gráág iets van u kopen, maar dìt kan ik niet kopen." Even later kwam moeder het boven vertellen; ze was er helemaal overstuur van, want wat zouden de gevolgen zijn? Die vielen gelukkig mee: mevrouw M. bleef gewoon klant.

Tegen een schipper, die mopperde op de langdurige vorst, zei moeder: "Houd moed, het wordt weer lente!" De schipper, nors: "Heb jij dat op een briefje?" En moeder: "Ja, dat heb ik op een briefje. Want in de Bijbel staat, dat God aan Noach beloofde: zaaiing en oogst, zomer en winter, zullen niet ophouden." De schipper zei: "Mens, je hebt gelijk" en ging met nieuwe moed verder.

De zorgen waren niet alleen zakelijk: in 1928 moest Rie door een tramongeluk haar rechtervoet missen. Later constateerde de huisarts buik-tbc bij Wim. Wat een geluk, dat dat bij nadere beschouwing blindedarmontsteking bleek te zijn. Na de operatie fleurde hij helemaal op.

Er was toen nog geen ziekenfonds en moeder moest alles zelf betalen. Verschillende familieleden hebben daar toen bij geholpen, o.a. oom Ordelman in Lunteren, de weduwnaar van moeders tante Heintje.

In 1935 ging het, door de economische crisis, steeds slechter met de zaak. Oom Zwerus drong erop aan, dat Johan van school zou komen en in de zaak meehelpen. Dat was geen kleinigheid, want Johan was juist met een goed rapport overgegaan naar de vierde klas van het Lyceum te Arnhem. Maar moeder durfde de raad van oom Zwerus niet in de wind te slaan; dus werd het plan uitgevoerd, tot groot verdriet van Johan én van moeder. Later heeft Johan de achterstand nog redelijk weten in te halen!

Moeder werd ziek, overspannen; daarom was Wim ruim een jaar (ca1933-1934) in huis bij familie Baerends te Zetten (later verhuisd naar Dodewaard).

                                          

Daarna (1937) vond een uitwisseling (4 maanden) plaats met Piet Joosse: deze kwam als leerling in Renkum werken, terwijl Wim in die tijd leerling was in de textiel-zaak van fam. Joosse in Goes. O.a. leerde hij daar het bezoeken van "buitenklanten". Toen hij weer thuis was bedacht hij, dat hij op die manier voor fa. Snoek vast wel klanten uit de Betuwe zou kunnen vinden. Moeder zag er niets in en vond Wim veel te jong voor zulk werk. Maar hij zette door, ging met een volgeladen fiets de Rijn over en bouwde er een klantenkring op (l937-1938). Dat was tóén van waarde, als aanvulling op de omzet in Renkum; en in oorlogstijd nog meer, want Wim bracht heel wat levensmiddelen thuis uit de Betuwe.

 

In die tijd zag Renkum er heel anders uit dan nu: tramrails door de Dorpsstraat (Arnhem - Utrecht); recht tegenover de Kerkstraat de Veerweg, waarlangs je in een goeie vijf minuten naar de Rijn kon lopen en met de pont naar de overkant varen. "Even naar de Rijn" was het gebruikelijke wandelingetje.

Onze school stond aan de Kerkstraat - hoek Groeneweg. Van verkeerslichten was geen sprake: in het speelkwartier speelden de kinderen vanaf de derde klas gewoon op straat!

Tegenover de school stond de Gereformeerde pastorie (Ds. de Mildt), Kerkstraat - hoek Molenweg. Ernaast, aan de Molenweg, was de Gereformeerde kerk voor Renkum en Heelsum. In ± 1928 kwam de nieuwe kerk klaar, tussen de twee dorpen in.

 

Moeder had een diep verlangen, een goede moeder te zijn en een goed kind van God. Maar ze was prikkelbaar, door de zware verantwoordelijkheden en zorgen en ook, zoals veel later bleek, door een niet goed functionerende nier. Als ze het fout had gedaan, had ze daar spijt van en vroeg vergeving aan degene, die ten onrechte een standje of straf had gekregen. Rie kreeg op haar twaalfde verjaardag een Nieuw Testamentje met Psalmen. Voorin had moeder geschreven: "3 Johannes : 4". Rie vroeg haar: "Meent u dat nu écht, dat het uw grootste blijdschap is als wij in de waarheid wandelen?" Het antwoord was een overtuigd "ja!"

Als moeder erin werd bevestigd, dat haar opvoeding niet tevergeefs was, maakte dat haar diep gelukkig. Zo had Wim eens, na een ziekte, in Ede gelogeerd, bij opa en de tantes. Toen hij, helemaal beter, voor het eerst weer naar zijn eigen bed werd gebracht vroeg moeder: "Ben je blij, dat je thuis bent?" En Wim, met een tevreden zucht: "Dat ik een thuis heb!"

Wat was moeder daardoor ontroerd: ondanks alle falen dit te mogen horen! En dan het voornemen van Johan: "Nu zal ik niet meer tegen steentjes of takjes schoppen; ik zal zó voorzichtig zijn met mijn nieuwe schoenen dat ze nét zo mooi blijven als ze nu zijn. Ik zorg, dat er geen krasje op komt!" Maar moeder zei: "Ach, m'n jochie, al doe je nog zo je best, er is niets, dat helemaal mooi blijft. Maar je hebt gelijk, het maakt wél verschil of je je best doet!"

Wat heerlijk ook, dat de kinderen gaandeweg oog kregen voor moeders worsteling, en méé gingen doen. De handwerkonderwijzeres van Rie gaf een meisje opdracht, een paar strengetjes DMC te gaan kopen bij Molenkamp. Dat was al heel vaak gebeurd - en op een dag greep Rie moed, stond op in haar bank en zei: "Mevrouw, mijn moeder verkoopt ook DMC!" (mevrouw Wernand) Sindsdien werd ook door fa. Snoek handwerkmateriaal aan de school geleverd!

 

In 1939 brak Wereldoorlog II uit en kwam er in Nederland mobilisatie. Voor velen een groot ongerief; maar de handel leefde wel op. Mensen, die zich de vorige oorlog herinnerden, begonnen van alles te hamsteren, o.a. naai-garen, want daar was in 1914-1918 niet áán te komen.

In die tijd was geen van de drie kinderen nog tot bewust geloof gekomen. Maar in de mobilisatietijd, toen er al verschrikkelijke verhalen kwamen over wat in de oorlogvoerende landen gebeurde, zei Rie tegen Wim: "Hoe kan God dat nou goedvinden, dat er oorlog is?" Wim antwoordde: "De oorlog zou wel eens een straf voor de mensen kunnen zijn. Denk je niet, dat God eigenlijk meer reden heeft voor kritiek op ons, dan wij voor kritiek op Hém?" Zo had Rie het nog nooit bekeken; dit gesprekje werd voor haar aanleiding om naar belijdeniscatechisatie te gaan bij Ds. de Mildt. Ze legde openbare geloofsbelijdenis af op zondag 26 mei 1940.

 

In 1939 viel Rusland Finland binnen: een schok, dat zoiets kan! De Finnen sloegen hard terug. Hun strijd sprak tot de verbeelding van de Nederlanders en in vele plaatsen werden hulpacties en collectes georganiseerd voor de Finnen. In Renkum was Johan één van de organisatoren en bedacht een originele vorm: op zaterdagochtend liepen Johan, Gerrit van Veldhuizen en nog een jongen, als Finnen verkleed, met een reclamewagen door het dorp. Aan weerszijden van de wagen had een kunstenaar een Fins landschap geschilderd, met vluchtende mensen, vliegtuigen en brandende dorpen. Met grote letters stond erboven: HELPT FINLAND.

De opbrengst van de collecte in Renkum was ƒ 1.313.-, een schitterend resultaat voor die tijd.

 

Aanvulling nav teksten bij foto’s en vragen die ik (Ria Snoek, geb 1954) bij de foto’s had:

 

Bij de gezinsfoto 22 mei 1930, met tante Grie (huishoudster) schreef Ria Snoek (Govertdochter): De groep was zorgvuldig zo gearrangeerd dat ook het grote schilderij, de trots van de familie, op de foto kwam.  

Aanvulling hierop van Johan Snoek (Govertzoon):

Dat schilderij kochten jouw grootvader en grootmoeder Snoek (= Govert Snoek en Marie Snoek-de Nooij) aan het begin van hun huwelijk, in de glorietijd toen de zaak nog veel geld opleverde. Het hing in de vestibule van het deftige huis aan de Kalkhaven en was een statussymbool: "wij behoren bij de notabelen". Maar toen kwam de afgang en werd dat schilderij een herinnering aan vergane glorie. Het is in de oorlog  verbrand. En wat zouden we er anders mee gemoeten hebben?

Maar toen mijn moeder overwoog de zaak in Renkum te kopen/huren zeiden de ooms De Nooij: "die kamer is zo groot dat je er je schilderij in kwijt kunt".

 

 

* gezinsfoto 3-8-1937, verjaardag van Marie Snoek-de Nooij; Rie Snoek schreef erbij:

 in de tuin van de familie Keuning. Johan draagt zijn eerste lange broek, die natuurlijk duidelijk zichtbaar op de foto moet!

Aanvulling van Johan Snoek (Govertzoon): Mevrouw Keuning en haar zoon waren klanten van mijn moeder; ze  was min of meer bevriend met haar. Ze woonde aan de Kerkstraat. Omdat wij op een bovenhuis woonden en zij een tuin had, kregen we het recht (voor enige beloning, textiel waarschijnlijk) in haar tuin te zitten.

De lange broek voor jongens het was een symbool van beginnende volwassenheid. Op je zestiende.